Mogen mensen een mening hebben over wetenschap?

Wie mag er op welk moment zijn mening geven? Sinds Pim Fortuyn rond 2001 zich met de nationale politiek ging bemoeien, was dit een enorm belangrijke vraag. Het antwoord is ondertussen bijna gelijk aan onze Zeitgeist: iedereen zou alles moeten kunnen zeggen. Ik weet niet of ik het daarmee eens ben.

Laten we onderscheid maken tussen meningen (ik vind chocoladetaart lekker), feitelijkheden (Nederland ligt in Europa) en dingen waarover je in discussie kan gaan omdat ze niet zeker zijn (een achtdaagse week zal op de lange termijn voor wereldvrede zorgen). Over die eerste twee is niet te onderhandelen. Voor de stellingen kunnen argumenten verzameld worden, maar het is onmogelijk om het ermee oneens te zijn. Iedereen die ontkent dat ik chocoladetaart lekker vind, is een leugenaar.

Maar nu de politiek. Politiek is het proces waarbij mensen of een groep mensen een collectieve beslissing maken. In onze democratie is er een groep mensen die voor een veel grotere groep mensen beslissingen maakt. Zij beslissen of we soms 130 in plaats van 120 km/h mogen rijden en of dat nanomaterialen verboden moeten worden. Die kleine groep mensen maakt alle beslissingen, gebaseerd op wat waarheid is. Helaas zijn er een heleboel dingen niet te controleren (zal een achtste dag mensen écht gelukkiger maken), dus worden er maar schattingen gemaakt. En over dat soort inschattingen gaan de meeste discussies in de politiek.

Helaas pindakaas, ik beschrijf hier een ideale wereld. We gaan er namelijk vanuit dat de politici genoeg tijd hebben om zich te informeren, maar belangrijker nog: we gaan ervan uit dat ze slim genoeg zijn om beslissingen af te kunnen wegen. Politici zijn meestal namelijk niet opgeleid in meer dan één vakgebied, sterker nog, het vakgebied waar de meeste politici over beslissen heeft absoluut niks te maken met waar ze voor opgeleid zijn. Dit is een kort-door-de-bocht argument om aan te geven waarom politici meestal geen verstand hebben van hoe ze feiten over een bepaald onderwerp moeten interpreteren.

Laten we er nu vanuit gaan dat politici slimmer zijn dan de meeste mensen. Lijkt me niet een hele onredelijke aanname. Mijn stelling is nu, dat de meeste politici maar matig — niet slecht, maar matig — in staat zijn, de meeste van hun beslissingen goed te maken. Ik vind dat er meer mensen bij politieke beslissingen betrokken moeten worden, die speciaal van maar een klein aantal dingen verstand hebben. Die mensen heten natuurlijk “specialisten”, “deskundigen” of soms zelfs “wetenschappers.” Ik heb er namelijk absoluut geen vertrouwen in dat er tegenwoordig veel mensen in de politiek zitten die erg veel verstand hebben van de gespecialiseerde dingen waarover ze beslissen. Het is namelijk zelfs voor wetenschappers lastig om gevaren en kansen in te schatten, dus mensen die er niet voor hebben geleerd, zullen die inschattingen alleen nog maar slechter doen.

Een extreem voorbeeld ging toevallig deze week viral op Internet. Een Tweede Kamerlid Lilian Helder brak mijn klomp door de volgende domme dingen te zeggen:

Een uitspraak als “ik vind dat je persoon A niet met persoon B mag vergelijken” is belachelijk. Wat jij daarover vindt is natuurlijk volstrekt onafhankelijk van de waarheid. Jij kan best vinden dat ik geen chocoladetaart lust, of dat Nederland niet in Europa ligt, maar de waarheid is de waarheid. Ongeacht je mening. Als er nou zulke domme mensen in de Kamer zitten, wil ik echt Nederland oproepen om eens serieus na te denken over de hoeveelheid deskundigen die beslissingen maken. Ook wil ik de politiek oproepen om misschien eens na te gaan denken over een CITO-toets voor mensen die in de Kamer willen.

Filmpje via Dumpert, comic van DoYouKnowFlo?

Symposia over colloïden, nanomaterialen et cetera

Genoeg gal. Tijd voor leuke dingen. Er zitten een paar extreem interessante symposia aan te komen en daar ben ik erg opgewonden over. Er zullen verschrikkelijk leuke wetenschappers spreken en ik wil iedereen aandringen om te komen.

Mijn opleiding is geen klassieke, dus ik zal direct toegeven dat ik het woord “symposium” ooit gewoon in een woordenboek op moest zoeken. Als scheikundestudent weet ik dat het een dag is, waarop er wetenschappers iets komen vertellen over een wetenschappelijk thema. Op zo’n dag is er meestal een gratis lunch verkrijgbaar en achteraf gezellig dineren. In mijn woordenboek stond dat het woord “symposium” komt van het Griekse συμπίνειν: “samen drinken.” Ik denk dat dat de sfeer wel dekt.

Over twee weken organiseert de Utrechtse scheikunde-studentenvereniging “Proton” een mini-symposium over de geschiedenis van colloïden en nanomaterialen. Beiden soorten materialen hebben geen vaste definitie, maar voor het gemak geef ik jullie graag die van mij. Een geruststelling is dat dit wel de breedst-geaccepteerde definities zijn. Nanomaterialen zijn materialen die een eigenschap hebben die niet alleen afhangt van de chemische samenstelling, maar ook van hun grootte. Dit komt in de praktijk neer op deeltjes met één of meerdere dimensies tussen de 1–100 nm. Een colloïde is een deeltje dat Brownse beweging vertoont. Dat betekent dat het heen en weer gestoten wordt door de moleculen waarin het deeltje gedispergeerd is. Dit komt neer op deeltjes tussen de 1–1.000 nm. Genoeg definities; de details van het symposium:

Titel: minisymposium “From colloids to nanoparticles: Historical perspectives on a fascinating world”
Datum: maandag 14 februari 2011
Tijd: 9.30–17.00h
Locatie: Pieterskerkhof 19, Utrecht (De Pietershof)
Kosten: studenten €5, CHG-leden €10 en €15 voor overigen
Inschrijven: mail Proton

Elk jaar organiseren een aantal Nederlandse scheikunde-studentenverenigingen een dag vol lezingen: Het PAC symposium. Al sinds mijn eerste studiejaar heb ik het trouw bijgewoond en elk jaar zijn er wel één of twee lezingen bij die een diepe indruk achterlaten. Eerder luisterde ik al naar Jan Groenewold, Peter Liljeroth en Nobelprijswinnaar prof. Barry Sharpless. Zelfs Hans Sibbel kwam twee jaar geleden vertellen over het verschil tussen economen en chemici. Dit jaar is er ook weer een gegarandeerd hoogtepunt: “The Professor” uit de Periodic Table of Videos.

Titel: PAC-symposium “Curious?”
Datum: donderdag 3 maart 2011
Tijd: 8.30–-21.00h
Locatie: Leuvenlaan 19, Utrecht (Educatorium, De Uithof)
Kosten: leden €5, niet-leden €6 en €15 extra voor het diner
Inschrijven: hier

Enjoy.

Super hydrofoob

Twee onderzoekers van de Graduate Aeronautical Laboratories van Caltech, Adrianus I. Aria en Morteza Gharib, publiceerden al bijna twee weken geleden een waanzinnig kort, maar ook erg mooi artikel in arXiv (spreek uit: archive). Op een flexibel stuk plastic hebben ze een heleboel rechtopstaande koolstofnanobuisjes gezet. Koolstofnanobuisjes zijn erg apolair en daardoor hydrofoob. Dat wil zeggen: water vindt het niet prettig om in contact te staan met de nanobuisjes. Net zoals olie dus.

Doordat de koolstofnanobuisjes als een soort haartjes omhoog staan, is er maar een heel klein contactoppervlak tussen de waterdruppel en de nanobuisjes. Water blijft daardoor als een bijna perfect ronde druppel liggen. En houd je het oppervlak een beetje schuin, dan rolt de druppel zo weg, zonder een spoortje achter te laten. Een dergelijk oppervlak noem je super hydrofoob. Van hun creatie maakten de twee wetenschappers onderstaand filmpje.

Is dit allemaal dan nieuw? Nee, helemaal niet: in de natuur komt dit grapje al heel lang voor. Een aantal waterplanten, zoals de lotus, hebben bladeren die ook super hydrofoob zijn. Het fenomeen uit bovenstaand filmpje heeft daarom als bijnaam het lotuseffect. Hiermee houden deze planten hun bladeren tegelijk schoon én droog. Gelukkig zijn lotusbladeren, in tegenstelling tot koolstofnanobuisjes, niet kankerverwekkend.

Dank voor de tip, Stella.

Studium Generale over nanotechnologie

Nanotechnologie. Ik krijg soms een beetje de kriebels van dat woord. Niet alleen omdat ik de indruk heb dat journalisten die met de term strooien vaak geen idee hebben wat het inhoudt (namelijk: gewoon natuur- en scheikunde), maar ook omdat de mogelijkheden naar mijn mening grof overschat worden. Niet zozeer door de wetenschappers in het veld, maar wel door de eerder genoemde journalisten.

Zo las ik recentelijk in een aankondiging van een discussie-avond van Studium Generale over nanotechnologie: “…door je lichaam patrouillerende nanobots die je bloedspiegel perfect op peil houden.” Nanobots? Laat me niet lachen. We hebben al moeite om een beetje mooi en reproduceerbaar nanodeeltjes te maken. Nanobots horen wat mij betreft écht thuis in sciencefictionboeken.

Met zulke absurde toekomstverwachtingen snap ik wel dat ‘het grote publiek’ een angst heeft voor nanotechnologie. Ik zou me ook niet helemaal lekker voelen bij de gedachte dat er nanobots in mijn bloed zouden zitten. Of in mijn hersenen, als groot complot van de overheid om mij zodanig te beïnvloeden dat ik geen kritische vragen meer stel. Ik zie de laatste tijd overigens ook verdacht veel chemtrails.

Hoe dan ook, het is fijn om chemicus te zijn. Dan weet je dat dergelijke zaken écht niet aan de orde zijn (maar mij moet je niet geloven, want ik ben onderdeel van Het Complot). Wat wél aan de orde is, is dat nanomaterialen andere eigenschappen hebben dan hun niet-nano varianten. Goudnanodeeltjes zijn bijvoorbeeld rood van kleur, terwijl goud normaal goudkleurig is. Ook kunnen nanodeeltjes een stuk reactiever zijn. Dat komt omdat bij nanodeeltjes een veel groter deel van de atomen aan het oppervlak zit. Daarom zijn nanodeeltjes erg interessant voor bijvoorbeeld de katalyse. Ook zouden nanodeeltjes vanwege hun grootte wellicht makkelijker cellen kunnen binnendringen. Maar vergeet niet: moleculen zijn vaak nog een heel slag kleiner en kunnen dat dus ook. Alle reden dus om voorzichtig te zijn met het toepassen van nanotechnologie (of liever: nanomaterialen) in consumentenproducten.

Een mooi voorbeeld van nanotechnologie: quantum dots, bolletjes van halfgeleiders van enkele nanometers groot. Afhankelijk van de precieze grootte zenden de quantum dots onder invloed van UV-straling diverse kleuren zichtbaar licht uit. Afbeelding © Scheikundejongens

Terug naar Studium Generale. In de betreffende bijeenkomst (theaterdebat, zoals men het treffend noemt) gaat het publiek discussiëren over nanotechnologie. Acteurs zullen de consequenties van de vragen en beslissingen van het publiek live uitbeelden. Ik weet niet wat ik me daarbij moet voorstellen, maar het klinkt interessant. Ik hoop dat de discussie vooral redelijke wetenschap zal bestrijken en de fantastische sciencefiction aan de acteurs overgelaten zal worden.

Het is het natuurlijk lovenswaardig dat met evenementen als deze aan een breder publiek wordt uitgelegd wat nanotechnologie precies is. Ook is het goed dat hiermee een bijdrage wordt geleverd aan het publieke debat over dit onderwerp, maar ik vind het érg jammer dat men in de aankondiging het grote publiek onnodig bang maakt met zaken die totaal niet aan de orde zijn. Maar ja, zo hebben we in elk geval weer wat om over te discussiëren.

De lezing is op donderdag 21 oktober van 20:00 tot 22:00 uur in de aula van het Akademiegebouw in Utrecht. De toegang is gratis. Na afloop is het debat terug te zien via de website van Studium Generale.

Lab op een 0,50 dollar postzegel

In de wondere wereld van de nanomaterialen is George Whitesides een grote naam. Hij produceert enorm veel artikelen, is een originele wetenschapper en is niet te beroerd om een praatje te geven aan niet-wetenschappers. En het mooie? Zijn artikelen lezen goed weg en zijn praatjes zijn duidelijk. Deze zag ik op TED talks.

Professor Whitesides vertelt hier over welke problemen er zich voordoen in de wereld van de lage-kosten wetenschap. Als iemand ziek is, zou elke dokter graag wat testjes doen. In onze moderne en rijke wereld is dat meestal geen probleem. Lang leve ziektekostenverzekering. Maar als we de Derde Wereld ook mee willen laten genieten van de (onze) welvaart, zullen er een aantal dingen drastisch moeten veranderen. Drie typische zaken die je nodig hebt om een onderzoek te doen zijn geld voor materiaal, een laboratorium en iemand die verstand heeft van het onderzoek.

Iedereen kan een goedkope thermometer bedienen en als hij/zij weet wat (ab)normale lichaamstemperaturen zijn, gaat diagnostisering goed. Je kan deze ‘test’ uitvoeren zonder laboratorium, dus is hij goedkoop en voor iedereen bruikbaar. Een test waar vroeger nog wel een dokter voor nodig was, maar tegenwoordig niet meer, is een zwangerschapstest. Bij de drogisterij zijn kleine zwangerschapstests te koop die eigenlijk een klein laboratoriumpje zijn. Meestal zitten er op zo’n kleine-schaal-lab twee indicatoren: eentje die toont of de test werkt en eentje geeft de uitslag van de (zwangerschaps)test. Uitgebreidere tests zoals naar aanwezigheid van ziekmakende virussen of bacteriën vereisen praktisch altijd geschoolde onderzoekers, een lab en instrumenten. En een dokter die bloed heeft afgenomen van de patiënt.

Terug naar prof. Whitesides. Hij vertelt dat het tijd wordt dat er meer geld en onderzoek moet gaan naar een laboratoria op postzegelschaal. En dan bedoelt hij niet alleen de grootte-schaal, maar ook de kosten van productie. Alleen op die manier kan onderzoek op grote schaal mogelijk worden.

Dit vind je misschien een wat overduidelijke intro voor een logisch verhaal, maar het is nodig. We moeten minder materialen verbruiken en kennis (in dit geval in de vorm van een simpele test) gelijkmatiger verdelen als we de Derde Wereld mee willen laten doen.