De Nobelprijs voor medicijnen en fysiologie gaat dit jaar naar de ontdekking van hoe chromosomen worden beschermd door telomeren en het enzym telomerase. Ik vind dit biochemie.
De Nobelprijs voor de natuurkunde gaat dit jaar naar de CCD-camera (“for groundbreaking achievements concerning the transmission of light in fibers for optical communication” and “for the invention of an imaging semiconductor circuit – the CCD sensor”). Dit vind ik wel een beetje laat (voor een uitvinding uit het Jaar van de Beatles: 1969).
En de Nobelprijs, voor de scheikunde, gaat naar… *tromgeroffel*
“Voor onderzoek naar de structuur en functie van het ribosoom.” Biochemie? In de hele scheikunde blogosphere, en de onderzoeksgroep waar de Scheikundejongens werken, rommelt en gonst het. Waarom gaat nu wéér de Nobelprijs voor de scheikunde naar iets biochemisch? Is onderzoek naar nanomaterialen niet gaaf genoeg? En een fatsoenlijke gekatalyseerde reactie dan? Iets met computational chemistry? Al sinds 1955 gaan er steeds meer scheikunde prijzen naar iets biochemisch, in plaats van keiharde chemie.
Nu kan ik natuurlijk een ellenlange discussie houden over het waarom en alles wat recht is krom lullen, maar een educatief retro-filmpje uit 1971 lijkt me vermakelijker. Sla gerust de uitleg over en begin met kijken op 3min10.
Protein synthesis: an epic on the cellular level
En het was nog lang onrustig in Scheikundeland.