Kijk, weer zo’n vernuftig ideetje, vers van het Internet: SciMobileApps.
Op deze verdwaalde vrijdagochtend een tip voor iedereen met een smartphone en sympathie voor Wikipedia. Ik denk dat iedereen ondertussen wel weet wat mijn meningen zijn over de Nederlandse en de Engelse Wikipedia. Maar het concept van een wiki — iedereen is vrij om naar eigen inzicht wat toe te voegen — vind ik nog steeds extreem interessant. Hoewel Chempedia ondertussen de geest heeft gegeven (snap ik), is ChemWiki doorgegaan met uitbreiden.
Maar er is natuurlijk meer dan alleen het Internet. Sterker nog, er schijnt een verschuiving plaats te vinden van de browser naar apps (van het Engelse application, wat ‘programma’ betekent). Toen de iPad aangekondigd werd en later ook daadwerkelijk uitkwam hebben we al eens een aantal suggesties gegeven van wat nou interessante ‘science apps’ zijn. Eerlijk gezegd ben ik sinds die tijd niet heel veel nieuws tegengekomen. Wel desktopprogramma’s die geschikt gemaakt zijn voor Apple’s mobiele besturingssysteem iOS (zoals Papers of Mendeley).
Maar er is goed nieuws. SciMobileApps is een website zoals Wikipedia: iedereen kan bijdragen aan de ultieme verzameling wetenschappelijke-gerelateerde apps voor smartphones. De wiki bestaat nog maar sinds begin deze maand, dus tot nu toe stelt het nog niet zo heel veel voor. Nu is het vooral een lijst met alle apps, gesorteerd naar categorie (zoals scheikunde, natuurkunde, tijdschriften en referentie management). In de loop van de tijd zullen mensen meer apps toevoegen, hun mening erover geven en apps aan- of afraden. Vooral dat laatste is erg interessant, omdat er nu eigenlijk geen goeie manier is om op voorhand uit te vinden wat de kwaliteit is van een app.
Toegegeven, de opmaak van de site is eenvoudig (tot op het saaie af) en er is duidelijk een schrijnend tekort aan aantrekkelijke afbeeldingen — ik stel me zo voor dat er van elke app zeker een paar screenshots of filmpjes bijgevoegd kunnen worden — maar ik ben erg enthousiast over dit initiatief. Ik heb wel eens websites gezien die proberen een soortgelijk overzicht te maken, maar als dat overzicht van de bijdrage van maar één iemand afhangt, is dat praktisch gedoemd om na verloop van tijd te verwateren en achterhaald te geraken. Op deze manier is in ieder geval dat probleem verholpen.
Wat vinden jullie, dragen we allemaal eventjes een paginaatje bij? Kijk eventjes rond op www.SciMobileApps.com.
Het Periodiek Systeem der Elementen is weer uitgebreid. Werd in 2009 element 112 nog toegevoegd — inmiddels bekend onder de naam Copernicium (Cn) — nu zijn elementen 114 en 116 officieel erkend door de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC) en de International Union of Pure and Applied Physics (IUPAP). Op dit moment staan deze elementen nog in het periodiek systeem onder hun systematische benameningen, ununquadium en ununhexium met afkortingen Uuq en Uuh, maar de ontdekkers mogen hun creaties nu een echte naam gaan geven.
Beide elementen zijn voortgekomen uit dezelfde samenwerking tussen een onderzoeksinstelling in Rusland en de VS, het Joint Institute for Nuclear Research in Dubna en het Lawrence Livermore National Laboratory in Californië. Element 114 is gemaakt uit de fusie van calcium (20 protonen) met plutonium (94 protonen), volgens 48Ca + 242Pu → 287Uuq. Voor element 116 gebruikte men eveneens calcium, maar dan samen met curium (96 protonen), volgens 48Ca + 245Cm → 291Uuh.
In onderstaand filmpje legt The Professor van Periodic Videos uit hoe de erkenning van elementen 114 en 116 precies is gegaan, en hoe het zit met de nog ‘ontbrekende’ elementen 113, 115, 117 en 118. Ook geeft hij nog een mooie suggestie voor een naam voor een van de elementen.
Hoe vinden jullie dat de nieuwe elementen genoemd moeten worden?
In januari 2010 presenteerde Apple de nieuwste gadget: de iPad. Deze tabletcomputer zou een brug moeten slaan tussen de moderne smartphones en de kleinste laptops. Weinig van de eigenschappen van de iPad zijn revolutionair of nieuw. Een tablet, multi-touch, het besturingssysteem, het bijbehorende winkelconcept, de vormgeving, al deze concepten bestonden al. Maar toch is dit de eerste tablet dat de markt een dreun gaf. De verkoop van netbooks stagneerde, bedrijven gaven een iPad weg bij de vreemdste producten (auto’s, kranten, opleidingen) en precies een jaar later volgenden veel concurrenten van Apple met een soortgelijk concept.
Maar hoe erg is de iPad nou een hebbedingetje? Al eerder schreven we over de Vrije Universiteit van Amsterdam die iPads aan scheikundestudenten zou uitdelen (hier). Ook gaven we al een kort overzicht van de handigste apps (programma’s) voor de iPad (hier en hier). We hebben er zelfs voor gezorgd dat de Scheikundejongens prima te gebruiken is vanaf iedere iPad en iPhone. Toegegeven, we vinden de ontwikkeling die Apple krap anderhalf jaar geleden gestart is, enorm spannend.
Wat is er nou zo speciaal aan de iPad, dat het zo’n succes maakt? Tabletcomputers (ook wel PDA’s of palmtops) zijn helemaal niet nieuw, sterker nog, Apple heeft in 1993 de Apple Newton uitgebracht, maar die was geen hit. De tweede vraag blijft nog steeds lastig: is een tabletcomputer een goed idee voor het scheikunde-bacheloronderwijs?
Een tijd lang waren er eigenlijk maar twee duidelijke soorten computers: de desktop en de laptop. De ene stond altijd op (of onder) een tafel, de andere kon op je schoot. Sinds 1992 zijn er smartphones op de markt. Maar zo smart waren ze nou ook weer niet. Er kon vooral iets meer mee gedaan worden dan bellen en sms’en. Veel later, in 2001, kwam de eerste smartphone die op het web kon browsen op de markt. Nog maar een paar jaar geleden, in 2007, kwam de iPhone uit. Daarvoor waren smartphones meestal niet zulke hele fantastische apparaten om mee te browsen. Gelukkig werden langzaam aan de smartphones sneller, kregen ze meer geheugen en uiteindelijk, nu, durf ik te beweren dat smartphones volwaardige (doch erg kleine) computers zijn.
De desktop, de laptop en later de smartphone. Ondertussen zijn de kleinere laptops, de netbooks, even een klein hitje geweest. En nu neemt de tablet dat over. De tabletcomputer is jongvolwassen en het volgende valt me op: het verschil tussen al die soorten computers begint wat vaag te worden. Niet alleen omdat ik kan videobellen met m’n computer en surfen met m’n telefoon, maar ook de manier waarop producten eruit gaan zien. Desktops en laptops worden lichter en soms kleiner (vooral netbooks) en smartphones krijgen grotere schermem en meer rekenkracht. Er is nu bijna geen ruimte meer tussen al die producten: in alle opzichten lopen ze in elkaar over. Er zijn nu producten van iedere grootte, ieder gewicht, iedere snelheid, enzovoorts. Een continuüm van computer-vormfactors.
Waar het tegenwoordig op neerkomt, is dat er voor iedere taak een ander apparaat gekozen kan worden. Als ik op de bus wacht, gebruik ik m’n smartphone om te surfen, als ik op de bank een artikel lees, doe ik dat op een tablet en als ik serieus schoolwerk doe, zoals moleculaire simulaties, dan doe ik dat op m’n desktop. Vroeger deed ik veel van die dingen niet, ook omdat ik alleen een desktop had. Nu gebruik ik al die apparaten door elkaar.
Nu komen we op we op het belangrijke punt. Maar dat punt gaat eerst vooraf aan twee feiten: 1) iedere scheikundestudent moet in het bezit zijn van een laptop; en 2) na een middag inventariseren kan ik stellen dat iedere universiteit laptops aanraadt van ~1 k€. Mijn punt: is dat een goed idee?
Een niet helemaal onterechte aanname is, is dat duizend euro een heleboel geld is voor een student. En wat doet de gemiddelde scheikundestudent nou eenmaal op z’n laptop? E-mail, Internet, tekstverwerken voornamelijk. Daarnaast wat andere, gespecialiseerde programma’s zoals Mathematica, ChemDraw en af en toe wat Photoshop. Tot slot zijn er een hele reeks nicheprogramma’s met obscure namen als TiterDat, HSC for Windows, Gromacs en MOLDEN. Die eerste twee zijn alleen voor Windows beschikbaar, die laatste twee alleen voor Linux. Mijn stelling is dat meer dan de helft van die dingen, helemaal niet op een laptop horen.
Ik vind dat langdurig tekstverwerken op een laptop een slecht idee is, vooral om de houding die je aan moet nemen. Die is erg krampachtig en schreeuwt om RSI. Simulaties horen ook niet op een laptop. De processor in een laptop is óf te goedkoop en daardoor niet geschikt voor zware berekeningen, óf is heel duur, maar zou veel goedkoper in een desktop horen. De batterijduur van een laptop is overigens meestal nog steeds niet veel meer dan vijf uur, terwijl een werkdag toch minstens acht uur duurt.
Mijn voorstel is het volgende: ik vind dat een student veel beter een tablet van €500 én een desktop van €500 kan kopen, dan één laptop van 1 k€. Tablets moeten draagbaar zijn en hebben wel de batterijduur die je van een draagbaar apparaat mag verwachten. Verder zijn draagbare apparaten nog altijd niet bedoeld voor langdurig tekstverwerken. Die anti-RSI cursus aan het begin van de studie is wel heel lief bedoeld, maar op een laptop werken blijft gewoon aanklooien.
Dan nog het maar-met-een-iPad-kan-ik-niet-alles-argument. Na een jaar testen kan ik jullie verzekeren: maak je niet druk. Het enige dat nog niet echt lekker door wil zetten, is de hoeveelheid studieboeken die legaal te lezen zijn op een iPad. Minder legaal is er een heleboel mogelijk. Verder is browsen, mailen, presentaties maken en geven en tekstverwerken allemaal goed te doen. Zelfs LaTeX en Linux zijn vanaf een iPad (met Internetverbinding) verrassend goed te doen.
Tot slot: in hoeverre worden iPad nu al gebruikt? Stel je voor, het apparaat is nog maar anderhalf jaar uit, en nu zijn er al massa’s serieuze voorbeelden. Vorig jaar begon de VU, de bibliotheek van de Universiteit Utrecht (extra info) doet een test, onderwijskunde aan de UU doet een test en in onderstaand filmpje is te zien hoe een middelbare school in Rotterdam voorop loopt.
Nu heb ik hier wel m’n mening gegeven, maar wat vinden jullie nou? Is de iPad (ofwel, een tabletcomputer in het algemeen) een goed idee in het scheikundeonderwijs? Docenten, studenten, scholieren, experts: laat het hieronder weten in de commentaren.
In het ideale geval werkt wetenschap ongeveer als volgt: wetenschappers doen een experiment, schrijven een artikel over hun bevindingen, sturen dit naar een tijdschrift, wordt het artikel nog een paar keer goed kritisch bekeken en verbeterd, en uiteindelijk wordt het gepubliceerd. Hieraan kleeft in elk geval één nadeel: alleen de resultaten van succesvolle experimenten worden gedeeld.
Maar wanneer een bepaald experiment niet blijkt te (kunnen) werken, wordt dat meestal niet gepubliceerd. Voor de wetenschapper kost het schrijven van een artikel veel tijd, die misschien beter besteed kan worden aan het bedenken en uitvoeren van een nieuw experiment. Voor een tijdschrift is zoiets ook weinig interessant, want daar trek je weinig lezers mee. Ook levert het voor beide partijen weinig faam op. Soms komt dit soort informatie nog terecht in een Bachelor-, Master- of PhD-thesis, maar die zijn over het algemeen niet (zomaar) publiekelijk beschikbaar en worden meer via het informele circuit verspreid.
Desondanks zou het toch nuttig zijn als dat soort experimenten wél op een fatsoenlijke manier gepubliceerd worden. Daarmee kun je hopelijk voorkomen dat andere wetenschappers hetzelfde gaan proberen en dus óók hun tijd verdoen. Daarom is er nu een serie van tijdschriften voor experimenten met álle resultaten: The All Results Journals. Er zijn nu vier All Results Journals: voor natuurkunde, scheikunde, biologie, en nanotechnologie. Daarnaast bestond er al een tijdje het hiervan losstaande Journal of Negative Results in Biomedicine.
De artikelen van de All Results Journals worden nagekeken door andere wetenschappers (ge-peerreviewed) en zijn publiekelijk toegankelijk (open access). Helaas zijn de journals op dit moment nog wel érg leeg. De natuurkunde en nanotechnologie edities zijn nog helemaal leeg, terwijl de scheikunde en biologie edities beiden 2 artikelen bevatten. Dus bij dezen een oproep aan alle wetenschappers: schrijf je mislukte experimenten op en stuur ze naar de All Results Journals.
Als scheikundige huil ik zachtjes om de onwetendheid van alle chemofoben. Dat zijn mensen die denken dat ‘chemicaliën’ slechter zijn dan ‘natuurlijke stoffen.’ Zoiets is belachelijk. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat over het algemeen, stoffen die uit de natuur gewonnen worden, beter voor de gezondheid zijn dan stoffen die door de mens gesynthetiseerd zijn. De angst voor chemicaliën is vanuit een perspectief van slechte ervaringen te begrijpen, maar niet te rechtvaardigen.
Vorige week kwam het bericht binnen van een nieuwe scheikundedoos. De wat ouderen onder ons kennen dat fenomeen beter dan de rest van ons. Ikzelf heb bijvoorbeeld nog nooit een échte scheikundedoos gezien. Er zouden allemaal spullen in zitten waarmee de mysterieuze wetten van de natuur ontrafeld zouden kunnen worden. Ik stel me iets voor met reageerbuizen, een vergrootglas, een spateltje, een glazen roerstaafje en natuurlijk wat chemicaliën. Mooi zuiver demiwater en wat minder gevaarlijke zouten (wel aan kunnen raken, maar eten is giftig). Dat lijkt mij een mooi begin voor een scheikundedoos.
De scheikundedoos waarvan ik vorig week hoorde, zorgde ervoor dat ik eventjes zachtjes moest huilen. Laten we eerst even naar de productbeschrijving kijken. Een plaatje.
Er staat op de doos: “CHEMISTRY 60 — 60 Fun Activities With No Chemicals”. Er zitten in deze scheikundedoos géén chemicaliën! HALLO! DAT KAN NIET! Natuurlijk is het een leugen, omdat er zeepwater, plastic en spul om kristallen mee te groeien in zitten. Alle stoffen in de wereld zou je ‘chemicaliën’ kunnen noemen. Zelfs water (kan gevaarlijk zijn). Maar afgezien daarvan: ik vind het belachelijk dat er bedrijven zijn die op deze manier wetenschap willen promoten. Het is een leugenachtige en pretentieuze poging om geld te verdienen aan chemofoben.