Als wetenschapper moet ik me helaas nog wel eens verdedigen. Dat kan ik niet zo goed. De grote wetenschapper Richard Feynman wel. Hij is een begaafd spreker en ik zou graag net zo goed leren oreren als hij. In onderstaand filmpje is door de Canadees Reid Gower muziek onder een van zijn interviews gezet. De introductie heb ik voor de liefhebber vertaald. Enjoy.
Een vriend van mij is een kunstenaar. Soms neemt hij een standpunt in waar ik het niet mee eens ben. Hij houdt een bloem omhoog en zegt “moet je eens kijken hoe mooi deze bloem is.” Ik ben het natuurlijk met hem eens. “Ik als een artiest kan zien hoe mooi zij is, maar jij als wetenschapper, jij haalt hem uit elkaar en het wordt een saai ding.” Ik denk dan dat hij een beetje raar is. Ten eerste is de schoonheid die hij ziet ook toegankelijk voor andere mensen, waaronder ik. Ondanks dat ik niet zo’n geraffineerde kijk op schoonheid heb als hij, kan ik zeker wel de schoonheid van een bloem waarderen. Tegelijkertijd zie ik veel meer van de bloem dan hij. Ik kan me de cellen voorstellen; de complexe activiteiten daarin. Dat is ook schoonheid.
(…)
Al die extra schoonheid. Ik snap niet hoe [die manier van kijken naar de wereld] het minder mooi maakt. Het voegt alleen maar schoonheid toe.
(…)
Het originele interview, “The pleasure of finding things out” uit 1981, kun je hier terugluisteren.
Om technische redenen was dit weekend de Scheikundejongens-site uit de lucht. Supersorry. Konden we niks aan doen. Onze universiteit is zo lief om ons wat bandbreedte te lenen, maar dit weekend moesten er tests gedaan worden aan het elektriciteitsnetwerk. Vandaar dat onze server tussen vrijdagmiddag en zaterdagmiddag zonder stroom zat.
Desalniettemin een interessante comic over nanobots. Speaking of which, onze universiteit biedt nog steeds geen IPv6 ondersteuning, dus kunnen de SJs ook niet bezocht worden met IPv6. Veel van jullie zal dat vast niks interesseren. Maakt niet uit.
Ook kwam ik vorige week nog een video tegen met een wetenschapper. De video maakt duidelijk hoe wetenschappers klinken als ze tegen niet-wetenschappers rakelen. Enjoy.
Wetenschap werkt simpel (lees: idealiter) gezegd op de volgende manier: 1) iemand komt met een idee; 2) hij/zij zoekt naar wetenschappelijke artikelen om te kijken wat er al over bekend is; 3) doet onderzoek; 4) schrijft zijn/haar bevindingen in een artikel op; 5) het artikel wordt gepubliceerd.
De échte wetenschap speelt zich af in stappen 1 en 3: creativiteit en originaliteit zijn verschrikkelijk belangrijk en de rest is intelligentie (boekenkennis) en doorzettingsvermogen. Dit proces is een ode an sich waard. In “De Magie van de Wetenschap” is een goeie poging gedaan om deze momenten te vangen. Ik zou pagina’s vol kunnen prevelen over de schoonheid van dit niveau van wetenschap, maar het zal niets zijn in vergelijking met de real deal.
Helaas heeft ook het bestaan van een wetenschapper saaiere kanten. Gelukkig worden studenten al snel hiermee in aanraking gebracht, zodat ze op tijd kunnen stoppen met hun studie. Een noodzakelijk kwaad is het zoeken naar en begrijpen van de literatuur. Dé Literatuur. Het collectieve geheugen van de moderne natuurwetenschap, gepersonificeerd als het Internet. Waar wetenschappers een decennium geleden of meer nog fysieke tijdschriften doorbladerden, zijn Google Scholar, Web of Science en PubMed onze kappers. Vanuit daar ploegen wetenschappers de digitale versies van hun begeerde tijdschriften door. Eerst was het een crime om genoeg tijdschriften te verzamelen en de referenties op orde te houden, nu is het vervelendste om niet teveel artikelen te verzamelen en de referenties op orde te houden.
Een wetenschappelijk artikel lezen is een zwaar en intellectueel uitdagend proces. De auteurs hebben hun best gedaan om zoveel mogelijk informatie, op een nog steeds leesbare manier, in zo weinig mogelijk tekst te weven. Een artikel begint met een titel, dan een korte samenvatting van het complete artikel (de abstract), dan een inleiding (waarom werd dit onderzoek uitgevoerd), et cetera. Tijdens het globale zoeken wordt meestal niet verder gelezen dan de titel, bij meer interesse worden de afbeeldingen geskimd, daarná pas de abstract en als dan de absolute relevantie vast gesteld is, wordt het hele artikel van binnen en van buiten gelezen. Maar lieve lezer, vergist u niet, een aantal pagina’s lezen kan zo een hele werkdag in beslag nemen. De hoeveelheid informatie per zin is ongekend en uiterste concentratie is nodig om elk cruciaal detail te extraheren.
Maar nu, als Kind Van Het Internet, ik denk dat dit beter/gemakkelijker/sneller kan.
De artikelen die nu digitaal beschikbaar zijn, zijn niet meer dan restanten van een papieren tijdperk. Ze worden opgemaakt alsof ze in een papieren tijdschrift gepubliceerd zullen worden, terwijl ze meestal digitaal gelezen worden. Heel raar eigenlijk. Het allermooiste op het Internet is de hyperlink. Maar waarom staan referenties er dan nog altijd netjes als superscript1 of als parenthese [2] tussen? Als ik op de Scheikundejongens iets interessant vind om naar te verwijzen, voeg ik zelf een link toe. Maar wetenschappers kunnen dat niet. Als ik een artikel lees, en er wordt een stelling gedaan, staat er een referentie naar. Onderaan de pagina, of aan het einde van het artikel, staat dan een volledige referentie waarmee ik in mijn favoriete zoekmachine overweg kan. Maar waarom moet ik dat allemaal zelf ‘met de hand’ doen? Waarom zijn hyperlinks geen optie?
Het Internet is er klaar voor, tekstverwerkers zijn er klaar voor, computers zijn er klaar voor, maar alleen uitgevers zijn te conservatief of te lui om mee te gaan met de prachtige verbeteringen die onze tijd ons schenken. Maar ach, een fatsoenlijke RSS feed of Open Science is ook nog steeds teveel gevraagd. Tot die tijd zal ik mijn kleine steentje bijdragen met de volgende tip:
% --- Packages --- %
\usepackage{hyperref}
% --- Settings --- %
\hypersetup{
colorlinks,
citecolor=black,
filecolor=black,
linkcolor=black,
urlcolor=black
}%zorgt voor onopvallende hyperrefs
Voetnoten zijn een van de meest verschrikkelijke afleidingen die een schrijver kan gebruiken. Je kan jezelf niet meer in de voet schieten dan met het gebruik van dit soort belachelijke afleidingen. Als het belangrijk genoeg was wat je in je noot wil zetten, maak er dan een mooi verhaal van en zet het in de tekst.
Dat scheikunde gevaarlijk kon zijn, is bekend. Het was nog niet lang geleden dat de gemiddelde levensverwachting van een (organisch) chemicus significant lager lag dan die van de gemiddelde arbeider. Toch zijn er nog steeds verschrikkelijk grote gevaren in en op het lab te vinden. Daarom: bril op, labjas aan en ogen niet in je zak.
Het populaire nerd-tijdschrift WIRED magazine heeft een lijst opgesteld van de meest fantastische én gevaarlijkste wetenschappelijke beroepen. Eerst even de lijst:
Leg goed op: als chemici komen wij op twee plaatsen. Op 2 staat een vriendin van me, die in een lab werkt waar HIV wordt onderzocht en op 6 sta ikzelf. Wat Amerikanen grad students noemen, zijn hier in Nederland master- en PhD-studenten (aio’s). “Zelfs het meest saaie wetenschappelijke werk kan gevaarlijk zijn als je niet weet waar je mee bezig bent. Grad students over de hele wereld lopen constant het risico om het te verkloten.”
Met dit korte bericht wil ik maar zeggen: zoek uit met wat voor chemicaliën je werkt en doe altijd je labbril op. Als je geen professional bent, ben je in gevaar.
Al eerder heb ik verteld hoe wetenschap werkt: iemand verzint een experiment, voert dat uit en schrijft de resultaten op in een artikel. Het wordt gekeurd en gewogen, en als niet te licht bevonden bevonden wordt, wordt het artikel gepubliceerd in een tijdschrift. Dat artikel wordt door anderen gelezen en er wordt naar gerefereerd als het interessant is, zodat anderen de feiten kunnen controleren. Dit is de meest gangbare manier waarop kennis stroomt.
Nu is er zoiets als goeie en slechte wetenschap. De experimenten kunnen ongeschikt zijn om een hypothese te ontkrachten, resultaten kunnen onbruikbaar zijn of de conclusies die getrokken worden fout. Het is niet eenvoudig om slechte wetenschap van matige te onderscheiden; en matige van goede wetenschap.
Maar wanneer is iemand een goede wetenschapper? Ik vind dat als iemand, in z’n eentje, één enorme ontdekking in zijn leven doet (hèt geneesmiddel tegen het AIDS-virus), dat hij een fantastische wetenschapper is. Hij heeft de mensheid geholpen door zijn intelligentie te gebruiken om het leven van anderen te vergemakkelijken en hij was zo goed om zijn kennis te delen. Hij schreef een artikel over zijn onderzoek, publiceerde dat in een tijdschrift en andere wetenschappers verwijzen nog vaak naar zijn enige, doch fantastische werk.
Een tweede wetenschapper doet al decennia onderzoek naar het de verbetering van dataopslag. Hij werkt samen met veel andere onderzoekers en geleidelijk aan doen ze veel ontdekkingen. Elke ontdekking wordt netjes opgeschreven en gepubliceerd. Het onderzoeksgebied waar onze dataopslag-onderzoeker in werkt is eigenlijk maar klein: er werken niet veel mensen in dit gebied, laat staan dat er veel over geschreven wordt. Vorderingen zijn klein maar belangrijk.
Hoe goed zijn onze twee wetenschappers? De een heeft weinig (eenmaal) gepubliceerd, maar wordt veel geciteerd; de ander publiceert veel, maar wordt weinig geciteerd. Er zijn veel maten om wetenschappers mee te meten, maar productiviteit (het aantal publicaties van een wetenschapper) en impact (aantal citaties naar die wetenschapper) worden tegenwoordig het belangrijkst gevonden. Hoe goed hij is als docent, hoe netjes hij is in een lab of hoe goed hij om kan gaan met andere wetenschappers wordt buiten beschouwing gelaten.
De Amerikaanse wetenschapper Jorge E. Hirsch bedacht in 2005 een index om wetenschappers te ranken. Hij is wat ingewikkeld, dus houd je vast:
Een wetenschapper heeft een index als h van zijn/haar Na artikelen ten minste h maal geciteerd worden, en de andere (Na – h) artikelen minder dan h maal geciteerd worden.
In andere woorden, een wetenschapper met een Hirsch index van h, heeft blijkbaar h artikelen gepubliceerd die ten minste h keer zijn geciteerd. Hij kan dus best meer dan h artikelen gepubliceerd hebben, maar die zijn niet vaak genoeg geciteerd om mee te tellen.
Onze dataopslag-wetenschapper heeft een aantal keer gepubliceerd. Toen hij nog jong en onbezonnen was, heeft hij aan drie artikelen meegewerkt: de eerste is éénmaal geciteerd, de tweede twee keer en de derde vijf keer. Hij had toen een Hirsch index van twee. Tegenwoordig heeft hij een lange lijst met publicaties op zijn naam en een respectabele Hirsch index van dertig. Onze AIDS-wetenschapper heeft maar eenmaal gepubliceerd en dus een Hirsch index van één.
De moraal is duidelijk. Er is een duidelijke manier om wetenschappers te ranken. Je ziet ook direct waar dat fout gaat. Er zijn ook uitbreidingen op de manier van Jorge Hirsch, maar ook hele andere methodes. Allemaal rammelen ze een beetje en allemaal vergeten ze belangrijke zaken. Maar goed, getallen aan fenomenen plakken is altijd lastig en je kan er altijd over discussiëren. Wetenschap.